'I Pastori' van Gabriele d'Annunzio
Gabriele d’Annunzio werd geboren in Pescara in 1863. Hij was een dichter, romanschrijver, journalist, toneelschrijver, patriot, politicus, trendsetter, dandy en veel meer. Hij had veel bijnamen, waaronder die van ‘l’Imaginifico’ (de beeldmaker), vanwege zijn bijzonder schrijfstijl, die minder bekende woorden (‘verga’ in plaats van het normalere ‘bastone’ voor stok) met woorden uit dialect (‘avellano’ in plaats van ‘nocciolo’ hazelnoot) mengde. Hij verdraaide en creëerde nieuwe woorden en maakte gebruik van veel vergelijkingen.
In dit gedicht, dat d’Annunzio schreef toen hij naar het noorden was verhuisd, beschrijft hij met nostalgie de seizoenstrek van de Abruzzese herders van de zomerse bergweiden naar de winterweilanden aan de kust van de Adriatische zee. ‘I pastori’ werd gepubliceerd in 1903 in ‘Alcyone’, een gedichtenbundel, geschreven tussen 1899 en 1903.
I Pastori
Settembre, andiamo. È tempo di migrare.
Ora in terra d'Abruzzi i miei pastori
lascian gli stazzi e vanno verso il mare:
scendono all'Adriatico selvaggio
che verde è come i pascoli dei monti.
Han bevuto profondamente ai fonti
alpestri, che sapor d'acqua natia
rimanga né cuori esuli a conforto,
che lungo illuda la lor sete in via.
Rinnovato hanno verga d'avellano.
E vanno pel tratturo antico al piano,
quasi per un erbal fiume silente,
su le vestigia degli antichi padri.
O voce di colui che primamente
conosce il tremolar della marina!
Ora lungh'esso il litoral cammina
la greggia. Senza mutamento è l'aria.
Il sole imbionda sì la viva lana
che quasi dalla sabbia non divaria.
Isciacquio, calpestio, dolci romori.
Ah perché non son io cò miei pastori?
De Herders
September, laten we gaan. Het is tijd om te trekken.
Nu, in het land van Abruzzi, verlaten mijn herders
de schaapskooien en gaan richting zee:
ze dalen af naar de woeste Adriatische kust
die groen is als de bergweiden.
Ze hebben diep gedronken van de berg-
bronnen, zodat de smaak van het water van thuis
in hun verbannen harten blijft als troost
en lang hun dorst onderweg misleidt.
Hun stok van hazelaar hebben ze vernieuwd.
En ze gaan over het oude pad naar de vlakte
bijna als door een stille rivier van gras,
over de sporen van de oude vaderen.
Oh, stem van hem, die voor de eerste keer
het flikkeren van de zee kent!
Nu wandelt langs die lange kustlijn
de kudde. Zonder wijziging is de lucht.
De zon licht de levende blonde wol op
die bijna niet van het zand afwijkt.
Ruisen, trappelen, zoete geluiden.
Ach, waarom ben ik niet bij mijn herders?