Midden in de Valle Peligna, het gebied waar ooit het oude Italische volk van de Paeligni woonde, liggen rondom de plaatsjes Vittorito en Corfinio 100 hectaren aan velden van de familie Pietrantonj, waarvan 60 hectaren wijngaarden. Het is niet helemaal zeker wanneer de familie begonnen is met het verbouwen van wijn, maar er zijn documenten die vaststellen dat in het jaar 1791 de familie al actief was in de productie van wijn en olijfolie. Theoretisch betekenen 2 eeuwen ongeveer 8 generaties, maar in de praktijk werkt het anders en is Alice Pietrantonj, die mij rondleidt, de 5e generatie.
Ik ben daar in oktober, dé wijnmaand en het is prachtig zonnig herfstweer. Eerst bezoek ik de werkers op het veld, die met velen de duiventrossen van de ranken af halen, ze verzamelen in manden en de manden legen in een kar.
Zodra die vol is, wordt de kar naar het bedrijf gebracht en wordt de lading gewogen en geregistreerd. Dit jaar, vertelt Alice, valt de oogst tegen in hoeveelheid. Er is in april een koude periode met hagel geweest en die heeft de wijnranken behoorlijk aangetast. De kwaliteit is gelukkig niet aangetast, in tegendeel.
De lading wordt vervolgens gelost in een machine, die de druiven van het hout scheidt. Daarna worden de druiven in een grote slang vervoerd naar de pers, waar ze worden gekneusd. Dit gebeurt in eerste instantie door de pers rond te laten draaien. In de laatste fase, als het draaien niets meer oplevert, wordt er in de pers een soort ballon opgeblazen, die de druiven tegen de wand drukt en zo het laatste vocht uit de druiven kneust. Niks geen voetenwerk meer tegenwoordig. Alice vertelt me, dat ze graag in de beginperiode van het familiebedrijf had willen leven, toen de oogsttijd niet alleen belangrijk was vanwege de inkomsten, zoals die dat nu ook is, maar vooral ook een blije en sociale periode was. Heel het dorp was betrokken bij de oogst, er werd tijdens en na het werk gezongen en na afloop werd gegeten, gedronken en gedanst. De tijd bij uitstek voor nieuwe verkeringen...
De most die uit de pers is gekomen wordt in een bassin opgevangen en van daaruit naar grote stalen cisternen geleid, waar het fermentatieproces begint.
Het bedrijf heeft een aantal kelders, cantine, waar de wijn in vaten voor lange of kortere tijd bewaard werd en wordt. Zo bevinden zich in één kelder heel grote en heel oude vaten, sommige zelfs uit 1884. De vaten zijn gemaakt van verschillende soorten hout (eikenhout, walnotenhout), die hun aroma’s aan de wijn afgaven. Dankzij voorzichtige renovaties worden de vaten nog steeds gebruikt. Zo ook het grootste vat. De familie wilde het uitgewerkte vat niet recyclen in tafels e.d., noch van de kelder een museum maken. Daarom is in het oorspronkelijke vat een roestvrijstalen constructie gemaakt (die in delen in de kelder gebracht is en daar samengevoegd), zodat het vat nog steeds gebruikt kan worden.
In een andere kelder zien we een heel oude, grote pers en op een verdieping lager zien we twee heel oude cisternen, die daar door Alfonso Pietrantonj in 1893 zijn neergezet. Eén daarvan is aan de binnenkant betegeld. Je kunt erin kruipen en zien hoe aan de bovenkant de wijn vroeger daar naar binnen werd gegoten. Maar vooral bijzonder is de akoestiek die die betegeling aan de binnenkant van zo’n cisterne oplevert: een enorme echo, zowel in intensiteit als in lengte, klinkt daar zodra iemand iets zegt. Alice en ik kruipen de cisterne in en zij laat mij die echo horen. Een vreemde gewaarwording: het echoot enorm, maar toch is zij te verstaan. Zij vertelt ook, dat mensen speciaal voor die akoestiek komen. Zelfs hele koren komen er opnamen maken.
Na de rondleiding nodigt Alice me uit voor een proeverij. Er staat al een bordje klaar met wat pecorino, salame uit l’Aquila en brood met olijfolie om van te genieten bij de wijnen. Ze laat mij proeven van een paar typische producten van het bedrijf én van het gebied. Eerst een spumante van de Pecorino. De pecorinodruif is een druifsoort uit Le Marche en Abruzzo, die een tijd lang uitgestorven werd beschouwd. In de tachtiger jaren is de druif herontdekt en na onderzoek en verbetering in de negentiger jaren weer op de markt gebracht. Niet alleen de herkomst van de druif is Abruzzees: indirect heeft de druif ook haar naam daaraan te danken. Zij werd namelijk als lekkernij beschouwd door de bij Abruzzo behorende schapen (le pecore in het italiaans). De tweede wijn die Alice mij laat proeven is de Pecorino zelf.
Daarna serveerde zij de Cerasuolo, een wijnsoort die in Abruzzo, Lazio en Sicilia voorkomt. De Cerasuolo d’ Abruzzo komt van de Montepulciano-druif. De kleur van de wijn is lichtrood, waaraan de wijn zijn naam ontleent: cirasce betekent in het Abruzzese dialect kers. Hij heeft de structuur van een rode wijn, maar de frisheid van een witte wijn. Om die reden was de wijn geliefd bij boeren, die hem in vaatjes van een paar liter mee naar het land namen, als onderdeel van hun dagelijkse voeding.
De vierde wijn is de Montepulciano d’ Abruzzo, de rode wijn die zo typisch is voor Abruzzo. De Montepulciano-druif levert meestal een soepele wijn op, bedoeld om drie tot vier ja na de oogst geconsumeerd te worden.Tot slot mag ik de Passito proeven, een wijn die gemaakt wordt van gedroogde druiven. In dit geval de Montepulciano-druif. De geur doet me denken aan vloeibare jam. Maar hij smaakt toch echt wel naar wijn, maar dan een lekkere zoete wijn, die me heerlijk lijkt bij een pittig kaasplankje.
Aan Alice is mijn voorkeur niet ontgaan. Bij het afscheid nemen krijg ik een doos mee, met daarin een fles Cerasuolo en een flesje Passito. Een heerlijke afsluiting!